In zijn column ‘Meer dan alleen dat balletje‘ vertelt Carli Driessen van MyBoilie over zijn (eigenzinnige) visie op aas. Hij gaat uitgebreid in op de eigenschappen van boilies en de verschillende ingrediënten die hierin verwerkt kunnen worden. Daarnaast legt hij de behoeften van de de karpers uit aan de hand van praktijkvoorbeelden en ervaringen. Als aas je interesseert mag je deze column niet missen! In deze aflevering staat de voedselrijkheid van het viswater centraal. Vorige aflevering gemist? Je leest hem hier.
Advertentie:
Profiler deel 7: Hoe voedselrijk is het water?
Misschien is het goed om te beginnen met erop te wijzen dat de titel niet gaat over het soort voedsel in het water, maar over de rijkdom ervan. Dit betekent dat de waarde bepaald wordt door de hoeveelheid ervan en het aantal vissen dat er zwemt. Het gaat dus om alles wat voedsel is in relatie tot de hele populatie die ervan moet leven. ‘Rijk’ betekent dat elk dier ruim voldoende te eten heeft, arm niet. Ik heb de vraag bewust zo geformuleerd omdat wij vissers (inclusief ikzelf) niet zelden die voedselrijkheid aflezen van alleen het wateroppervlak. Ik doel op water met van die lelies, rietvelden, dotterbloemen, zwevend vliegjes, libellen… je weet wel, die voedselrijke wateren. Maar om de betekenis van voedselrijkheid echt te vatten (als deel van de Profiler) moeten we meer factoren afwegen dan alleen die impressie. Vijf factoren om precies te zijn en elk met eigen kernwaarden. Laten we met de eerste beginnen…
De natuur (1)
De meest primaire eigenschap van natuurlijk voedsel is dat het in de natuur voorkomt. En veel ervan wordt door de karper gegeten. Hij is een omnivoor; een alles-eter. De kweekkarper meer nog dan zijn wilde neven en nichten. Alles staat op het menu, tot aan nakomelingen toe. Vismeel, of beter gezegd lichaamseigen eiwitten, zijn het beste te verteren, dus vandaar. Maar er valt meer onder deze categorie:
- Vissen: Deze hebben we al genoemd. Zoals ik aangaf zijn karpers echte alleseters en moet ook het jong-gebroed van soortgenoten er soms aan geloven.
- Schaaldieren: Dit gaat over de kreeftachtigen. De kleinere soorten en exemplaren, zoals de Europese rivierkreeft, de zoetwatergarnaal of watervlooi worden door de karper gegeten. Die laatste in de rij is overigens een buitengewoon nuttig diertje. Hij eet algen en houdt zo het water schoon.
- Schelp- en weekdieren: Ook slakken staan op het menu, net als zoetwatermosselen (waarvan er verschillende soorten leven in Nederland) en verschillende (borstel)wormen, waaronder de Tubifex ((beek)slingerworm). Ze leven in de bodem en komen voor over de hele wereld.
- Plantaardig: We weten allemaal hoe onze goudvissen thuis de planten slopen. De karper als soort eet dus ook groenvoer, wel en niet geworteld. Denk aan wieren, waterlelies, kroos, enzovoort. Het is wel maar een klein deel van zijn (natuurlijk) dieet, de hoofdmoot is dierlijk van aard.
- Algen: In tegenstelling tot wat wij vaak denken, zijn algen géén planten. Algen is de verzamelnaam voor eenvoudige (een- en meercellige) organismen die licht via fotosynthese gebruiken voor hun voortbestaan. Zo leveren ze zuurstof… niet onbelangrijk.
- Larven: Ook dit is een verzamelnaam. Voor dieren die in hun eerste levensfase qua verschijningsvorm afwijken van het volwassen exemplaar. Ook zij behoren tot het menu. Denk aan rupsen (vlinders), donderkopjes (kikkers), maden (vliegen), meelwormen (kevers) of witte en rode larven (muggen).
- Insecten: Hieronder vallen alle (volwassen) waterinsecten, zoals waterkevers, wantsen, libellen, waterjuffers, muggen, waterpissebedden, enzovoort.
Een belangrijke eigenschap van natuurlijk voedsel is dat het een hoog eiwit-percentage biedt, bouwstoffen dus. Daarnaast is het de meest betrouwbare voedselbron die zich met regelmaat door de seizoenen aandient. De vis is eraan gewend en vaart er wel bij. Veel natuurlijk voedsel betekent een gezonde, veilige basis voor de vis. De kernwaarden van deze eerste factor is die hoge hoeveelheid proteïne en de mate van vertrouwen dat het geniet. Natuurlijk voedsel is wat de vis zowel evolutionair als gedurende zijn gehele levensloop om zich heen aantreft en nuttigt.
De mens (2)
Maar goed, wat natuurlijk is voor de karper verandert wel wat in de loop der tijd. Met name door toedoen van de mens. Dit als gevolg van:
- Toenemende populariteit karpervissen
- Meer aas-productie op industrieel niveau
- Hoe (voor)voer-campagnes gestimuleerd worden in de media
- De wijze van bijvoeren van betaalwateren
- De wijze van kweken van karpers
Het leidt er toe dat de karper steeds vaker in contact komt met het voedsel van de mens. Dit soms met een zodanige regelmaat dat het als ‘natuurlijk’ functioneert en niet zonder consequenties. De vis kan hierdoor kiezen uit een ruimer voedselaanbod en soorten grondstoffen. Ik bedoel tijgernoten komen niet van nature voor in Nederland en toch eet hij ze nu bij bosjes. Hetzelfde geldt voor andere partikels, boilies en pellets. Met in principe het voordeel dat de karper meer balans kan brengen in zijn dieet. Let wel, ik schrijf hier ‘in principe’, omdat in de praktijk die balans niet altijd op de voorgrond staat, maar dat is een ander verhaal…
De kernwaarde van deze tweede factor is dus die balans; de juiste verhouding aan nutriënten waarmee hij zijn gezondheid op peil houdt. Vanuit de optiek van de karper horen daar grondstoffen bij op basis waarvan hij goed kan groeien (proteïne), extra energie heeft voor de paai (koolhydraten), ziektekiemen kan bestrijden bij beschadigingen (vitaminen en mineralen) en reserves bouwt voor de winter (vetten). Los van een ‘goede smaak’ uiteraard zijn dit belangrijke prikkels om het voedsel van de mens te eten.
De vis (3)
De derde factor is die van het aantal en soorten vissen. Hier geldt dezelfde wetmatigheid als waar ik mee begon in deel 6 van de Profiler. Namelijk dat de context bepaalt hoe we iets ervaren. Zo is de mate van voedselrijkheid afhankelijk van de hoeveelheid vissen die ermee gevoed moeten worden. Het voedsel in water begrenst feitelijk het aantal vissen dat er kan huisvesten. Zitten er toch meer in, dan worden ze afhankelijk van aanvullende bronnen. Handig om te weten! Een rekensom die ik ooit eens aantrof gaf aan dat water met weinig natuurlijk voedsel ongeveer 50 tot 100 kilo karper per hectare kan huisvesten. Bij water met veel natuurlijk voedsel werd gesproken over aantallen van maximaal 450 kilo karper per hectare. Alles boven die 450 kilo/ha is dus in feite uit balans en vraagt om bijvoeren.
Let wel, dit zijn geen absolute waarden. Er zijn afwijkingen naar boven en beneden. Ook spreekt de berekening zich niet uit over het soort populatie, deze kunnen dus van elkaar verschillen. En voor de grove lijn is dat ook prima zo, maar het is desalniettemin zinvol om hier even bij stil te staan. Het punt is namelijk dat bijvoorbeeld een oud bestand anders reageert op voedsel dan een jong bestand. Dit om meerdere redenen (zie meer dan alleen dat balletje (5)). Maar als het puur gaat om de beleving van voedsel, zou ik het als volgt willen samenvatten:
- Oudere en zwaardere karpers hebben een lager metabolisme dan jonge karpers en doen er dus (relatief) langer over om hun voedsel te verteren.
- Oók geldt dat die grotere broeders minder behoefte hebben aan zo’n hoog percentage eiwitten (25/30% i.p.v. 40%). Het zijn de jongeren die nog moeten groeien.
- Daarbij kent de kweek-karper een wat ander eetpatroon dan bijvoorbeeld de boeren of wilde karper. Deze laatste is meer een carnivoor, hetgeen kleur geeft aan zijn behoefte-patroon.
- En laten we de bijvangsten niet vergeten. Ik vis zelf op water met een bestand waar de karper slechts voor 6 á 7% vertegenwoordigd is. Bijna 70% is brasem en claimen dus voedsel naar verhouding.
De kernwaarde van deze derde factor is mijns inziens dan ook die van de doelmatigheid; de mate waarop het aanwezig voedsel past bij het karakter van de vis. Een vijver met veel natuurlijk voedsel, een groot bestand aan kleine, wilde karpers en veel witvis, toont waarschijnlijk een ander eetpatroon dan wanneer deze zelfde vijver gevuld zou zijn met alleen een kleine populatie, oude kweek-karpers. Met het oog op de bovenstaande samenvatting is dat iets waar je als boilie-bouwer slim op in kunt spelen.
De seizoenen (4)
De vierde factor ligt verankerd in de seizoenen. Maar niet omdat er in de winter een andere situatie is dan in de zomer. De betekenis daarvan heb ik al behandeld in deel 1 van de Profiler. Het gaat hier meer om de mate waarin het aanwezig voedsel in hoeveelheden schommelt. Waarbij ik direct toegeef dat ik dit meer baseer op mijn gevoel dan een feitelijke onderbouwing.
Wat ik namelijk vermoed is dat het effect van de seizoenen op een van nature voedselrijk water anders wordt ervaren dan op een van nature voedselarm water. Als je als karper al je hele leven gedwongen wordt om te ‘knokken’ voor je voedsel, dan wordt je wellicht op den duur ook gemakkelijker in het accepteren van alternatieve bronnen. Meer dan wanneer je er zeker van bent dat elk jaar de muggenlarven je bek in zwemmen! Ik denk dus dat het gedrag van de vis zich in de loop van de tijd hierop aanpast en dat bijvoorbeeld een vis in een arm water eerder de neiging heeft of noodzaak voelt om vroeg voor de winter te hamsteren dan een vis in een rijk water. Het gaat hier misschien over nuances, maar toch…
De kernwaarde van deze vierde factor zou ik daarom willen samenvatten onder het woord gevoeligheid. Hoe minder natuurlijk voedsel er is, des te meer de vis gefocust raakt op het verloop van de seizoenen en sneller zal reageren op bijvoorbeeld extra suikers voor de paai, boilies met goede voedingswaarden (óók midden in de zomer) of hoogwaardige vetten en bouwstoffen in de aanloop naar de herfst en winter.
De keuze (5)
Dit is de laatste en mijns inziens meest doorslaggevende factor. Het is de wijze waarop wij met het voorgaande omgaan en onze keuze maken. Hier is wat mij betreft geen formule voor of zoiets. Dit is iets wat je zelf moet ontdekken door signalen te herkennen in de praktijk en zo de touwtjes aan elkaar te knopen. Hoe dan ook, toegesneden op het onderwerp zie ik twee verschillende zienswijzen die je zou kunnen omarmen.
De eerste zienswijze is het aansluiten op wat de karper vanuit zijn natuur gewend is om te eten. Zoals ik al schreef bestaat het natuurlijk dieet van de karper voornamelijk uit klein, dierlijk voedsel. Attractiviteit kan inhouden dat je met je boilie zo dicht mogelijk tegen dit karakter aankruipt. Daarmee probeert in te spelen op de preoccupatie van de vis, ontstaan door evolutie en zijn levensloop. Een logische impuls als gevolg van zijn routine. Denk aan de (vroege) lente: de vis wordt wakker uit zijn winterslaap en begint met dat wat zijn soort al eeuwen gewend is om te doen… consumeren van beestjes! Het is niet voor niets dat mijn recept met gezoete zijderupsen het zo goed doet rond die periode.
Het is ook de zienswijze die de meerwaarde van voorvoeren onderschrijft. Met voorvoeren creëer je immers (instant) de situatie waarin je de vis leert om jouw aas te vinden en te zien als betrouwbaar, natuurlijk voedsel. Het is de kunstmatige vorm van snel conditioneren. Dit door het stimuleren van aasgewenning (je aas als voedsel herkennen) en stek-gewenning (je stek als voedselbron herkennen).
De tweede zienswijze speelt in op de meerwaarde van een goede balans in zijn dieet. Balans speelt immers een belangrijke rol in het leven van de karper. Hij heeft het nodig om gezond te blijven. Het draait om de juiste verhouding in voedingswaarde (micro- en macronutriënten). Dit afgestemd op de eigenschappen van het water, het seizoen, de populatie vissen, enzovoort. Een aardige opgave, zoals we inmiddels weten, maar niet zonder referentie:
- 40% Proteïne (= maximum voor jonge vissen / oude vissen = max. 25-30%)
- 45% Koolhydraten
- 10% Vetten
- 5% Vitaminen en Mineralen
Deze vertegenwoordigd een soort wenselijke opbouw, waar je afhankelijk van de context meer of minder van kunt afwijken. Bij die balans horen echter nog meer interessante wetmatigheden:
- De karper eet het liefst zo veel mogelijk met zo min mogelijk energie
- Daarbij zoekt hij die balans in zijn totale voedselpakket, niet per individuele bron
- Bij veel aanwezig voedsel wordt minderwaardig aas eerder afgewezen
- Bij weinig aanwezig voedsel is de karper al snel minder selectief
- Onvolledig voedsel (monocultuur) creëert een gemis (waar je als visser op in kunt spelen)
- Hetgeen verklaart waarom soms met juist eenzijdig aas (monocultuur) zo goed gevangen wordt
- De balans is wel steeds ‘in beweging’ door o.a. de effecten van de seizoenen
- Veilig eten is belangrijker dan goed eten (instinct leidt tot (individueel) eigenzinnig gedrag)
- En een betrouwbare voedselbron is belangrijker dan een uitbundige voedselbron
De kernwaarden van deze laatste factor zijn het verzamelen van informatie en de noodzaak om te testen. Hoe meer vragen je weet te beantwoorden, deste scherper het beeld wordt. Dus hoeveel natuurlijk voedsel is werkelijk aanwezig? Hoeveel vissen? Welk soort van bestand? Wordt er wel/niet bijgevoerd, enzovoort. Dat waar we het over hebben gehad. En daarna kan je een keuze maken op basis van deductie of traditie of vertrouwen (wat je wilt) en deze bijstellen door te testen in de praktijk.
Conclusies?
Zoals vaker trek ik liever geen conclusies. Hiervoor is het speelveld te divers en afhankelijk van invloeden die nu niet aan bod komen. Tenslotte is die voedselrijkheid maar één van de puzzelstukjes en moet dus gezien worden binnen een groter geheel. Dat gezegd hebbende zou ik willen aangeven dat het onderwerp wel degelijk bouwstenen biedt voor het karakter van je boilie. Het volgende toont een voorbeeld van de overwegingen die je kunt hebben op basis van de vraag: hoe ga ik om met de voedselrijkheid van een water?
“… Midden in de zomer, op water met veel natuurlijk voedsel, voldoende tijd om de vis te conditioneren en een klein bestand aan oude kweek-karpers, ben ik eerder geneigd om met een koolhydraten-rijk aas te starten (ten gunste van die balans) dan wanneer ik in dezelfde periode, kort en instant op een water vis met juist heel weinig natuurlijk voedsel, een groot bestand aan jonge wilde karpers en de wetenschap dat er in de winter met vispellets wordt gevoerd…”
“… Maar stel nu dat ik alleen eenmalig, kort en instant op dat eerste water kan (met die oude kweekkarpers), dan kies ik misschien toch voor een dierlijk signaal, met wat vismeel, bloedworm of insecten. Dit om aan te sluiten op dat wat hen vertrouwd is. Simpelweg omdat mijn aas snel resultaat moet geven en zo wellicht eerder wordt geaccepteerd…
Het is natuurlijk maar één manier van kijken, maar de bruikbaarheid neemt toe naarmate de onderdelen van een situatie meer nauwkeurig worden bepaald en je uiteindelijk toch vrij scherp die keuze kunt maken: aansluiten op de natuur of juist completeren voor meer balans.
Food for thoughts…
Tot zover mijn bespiegelingen. We gaan door naar een ander vraagstuk, namelijk hoe groot de kans is dat er vissen over je stek zwemmen? Hoeveel karpers mogen we verwachten? Zelfs een grove indicatie is al nuttig. Het stuurt de mate van aantrekkingskracht die je stopt in je recept. Maar praten we over meer of minder aantrekkingskracht? Hoe geven we hier vorm aan in ons recept? En hoe gaan we om met die selectiviteit? Wat kunnen we doen om bijvangsten te vermijden? Dit en meer vragen neem ik mee in deel 8 & 9 van de Profiler: Wat is de grootte van het bestand en de mogelijke bijvangsten?
Advertentie: